kunst en kunstenaars in en uit de Krimpenerwaard

Afscheidsgedicht van Julia van Ipenburg

Ode aan de Krimpenerwaard


Ik kwam van Schoonhoven langs de Lek
Dat lange lint langs ons lieflijk land
Langs Bergstoep en Lekkerkerk
Tot de Algerabrug


Ik boog


De IJsseldijk over
Ik scooterde langs de Schaapjeszijde
En verdronk in Lagewegse regen


Op Ouderkerk knikte ik
Van Nassau naar de Wilhelminaboom
Dezelfde als die,
Die op het Melkgat van Schoonhoven
De bewoners weet te bekoren
Een echo door de waard
Zo ook Krimpen zich spiegelt
In IJssel en Lek


Een amalgaan van plaatsen
Klanken, woorden,
Die smaken als een ver Nimmerland
Tenge
Noord
Stormpolder
De Zaag
Nabij het onheilspellend
Schuwacht
In de boezem van de oude Loet


Kronkelend op oevergronden
Loopt het water van de lansing langs
Het Langeland, Korteland
Het Oudeland van Perkouw,
Moeras weleer
Een witte plek op de kaart
Nu het hart van de waard
Achterbroek, Zuidbroek


Ik was er
En ik wist
De einder te duiden
met de torens
Van kerken
Wegwijzers van beschaving
De kleinste plekken
De buurten zonder kerk
Ik vond ze langs de dijken
Intiem langs vlieten
De hofsteeƫn eng bijeen gerukt
Beschut zo tegen wind en weer
En water op hun hoogt
weleer


Onder de wolken
Oh,
Schoonouwen,
Koolwijk,
Boenderpas
Boven en beneden,
zo zegt hier het kompas
Wijzen wegen naar tevreden dorpen
Ammers,
Ambacht,
Stolk
Het rolt ritmisch voort onder rubberbanden


Eindeloze ontdekkingstocht voor
Observator van de waard
Die de fauna passeert
Verbaasd over
struis,
lama,
kangoeroe
Of zij
Die hier langer verwijlen
Dan de mens


Ik keerde naar het noorden
Onder de rook van Croda
Die stinkende pluimen uit Tergouw
De zellingen zuchtten in de zomerzon
Een steenoven langs Gouderaks balkon
En dat stukje Gouda in de waard
Intimiderend daar de schaduw van Sint Jan
Het land hier leeg en vaag
De bedrijvigheid vertrokken


Naar Haastrecht nu,
het land van Stein
Dat niet weet of het Gouda of wat waard wil zijn
Erasmus onverwacht ereburger van de polder
Lof der politieke kolder
Hier, de sluismond van de Vlist
Ooit door het rotte Dordt betwist
En daar, voorwaar,
Ons pelgrimsoord Maria ter Weghe
Wakend oog van de Hoge Boezem
Net als de molen met nieuw gevlucht
Zo mijmerend over veen en Bilwijks beemd
De ontvleugelde vrienden rusten
Als terpen in de grond


Via de Vlist zo vriendelijk vloeiend
Naar Voorne en Zevender
Terug naar Schoonhoven keer ik
Rust op de kerkterp van Willige-Langerak
Veroverd op het oosten


Overal waar ik kwam zag ik de hemel
Boven ons groene land
Een engelen neergedaald
Om des Heeren werk te vervolmaken
Zo boven, zo beneden
Ten oosten, ten westen
Thuis
Ten langen leste